FEDERALE OVERHEIDSDIENST WERKGELEGENHEID, ARBEID EN SOCIAAL OVERLEG
19 MEI 2009. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2006 betreffende de oprichting van een sectoraal pensioenfonds van de 2e pensioenpijler voor de arbeiders van de schoonmaaksector (1)
ALBERT II, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 7 januari 1958
betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2; Gelet op de wet van
5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid
op artikel 28; Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de schoonmaak; Op
de voordracht van de Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel
1. Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst
van 26 september 2008, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, tot wijziging van de collectieve
arbeidsovereenkomst van 30 november 2006 betreffende de oprichting van een sectoraal pensioenfonds van
de 2e pensioenpijler voor de arbeiders van de schoonmaaksector. Art. 2. De Minister bevoegd
voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit. Gegeven te Brussel, 19 mei 2 009. ALBERT Van
Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr.
J. MILQUET Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van
7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch
Staatsblad van 15 januari 1969.
Bijlage Paritair Comité voor de schoonmaak
Collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008 Wijziging van de collectieve
arbeidsovereenkomst van 30 november 2006 betreffende de oprichting van een sectoraal pensioenfonds van
de 2e pensioenpijler voor de arbeiders van de schoonmaaksector (Overeenkomst geregistreerd op 26 januari
2009 onder het nummer 90411/CO/121) Inleiding Deze collectieve arbeidsovereenkomst
heeft als doel de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2006 betreffende de oprichting van
een sectoraal fonds voor de 2e pensioenpijler voor de arbeiders van de schoonmaaksector, algemeen verbindend
verklaard bij koninklijk besluit van 3 juni 2007 (Belgisch Staatsblad van 4 juli 2007), aan te vullen
en eventueel te wijzigen ten einde haar in overeenstemming te brengen met de wet van 28 april 2003 betreffende
de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen
inzake sociale zekerheid (hierna WAP genoemd), en haar uitvoeringsbesluiten. HOOFDSTUK I. -
Wijzigingen aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2006 Art. 2. Artikel 1
en volgende van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2006 betreffende de oprichting van
een sectoraal fonds voor de 2e pensioenpijler voor de arbeiders van de schoonmaaksector, algemeen verbindend
verklaard bij koninklijk besluit van 3 juni 2007 (Belgisch Staatsblad van 4 juli 2007) worden vervangen
en aangevuld door volgende bepalingen : « Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft
als enig doel de invoering van een sociaal sectoraal pensioenstelsel met toepassing van artikel 10 van
de WAP en dit in uitvoering van de beslissing van de representatieve organisaties in het paritair comité. Dit
sociaal sectoraal pensioenstelsel, bestaande uit een pensioentoezegging en een hieraan verbonden solidariteitstoezegging,
wordt ingevoerd ten bate van de arbeiders en arbeidsters van de schoonmaaksector. Bij toepassing van
de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid wordt een fonds voor bestaanszekerheid
opgericht onder de benaming "Fonds 2e pensioenpijler PC 121". Dit fonds is de inrichter, bedoeld door
artikel 3, 5°, a) van de WAP en is als enige bevoegd om het pensioenstelsel in te voeren, te wijzigen
of op te heffen. » Art. 3. Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft uitwerking met ingang
van 1 januari 2008 en wordt aangegaan voor onbepaalde duur. De Koning zal worden verzocht deze overeenkomst
algemeen bindend te verklaren. De opzegging van deze overeenkomst kan alleen wanneer het paritaire
orgaan waarbinnen de overeenkomst werd gesloten, vooraf en conform de voorwaarden bepaald in artikel
10, § 1, 3° van de WAP, beslist heeft om het pensioenstelsel op te heffen. Zij wordt
eventueel opgezegd door een der partijen, mits inachtneming van een opzeggingstermijn van 3 maanden.
Opzegging geschiedt bij een ter post aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité
voor de schoonmaak. Art. 4. Het pensioenstelsel is verplicht van toepassing op de arbeiders
en arbeidsters van de schoonmaaksector zoals bepaald in het pensioenreglement en het solidariteitsreglement
in bijlage, en op alle werkgevers die onder het Paritair Comité voor de schoonmaak ressorteren. Art.
5. Het "Fonds 2e pensioenpijler CP 121" zal de uitvoering van de pensioenstoezegging toevertrouwen aan
een pensioeninstelling, door haar gekozen op objectieve basissen en na een vergelijkende studie onder
de erkende verzekeringondernemingen die voldoen aan de regels betreffende de uitvoering van een sociaal
sectoraal pensioenstelsel zoals bepaald door de WAP en die bijgevolg de totale winst onder de aangeslotenen
verdelen in verhouding tot hun reserves en de kosten beperken volgens de regels vastgesteld door de Koning.
De uitvoering van de solidariteitstoezegging zal worden toevertrouwd aan het "Sociaal Fonds voor de schoonmaak",
handelend als afzonderlijke rechtspersoon met gescheiden beheer, zoals bepaald door artikel 47 van de
WAP. Het beheer van het pensioenstelsel heeft uitsluitend de rechtmatige belangen van de aangeslotenen
als doel, met uitsluiting van enig ander doel en rekening houdend met de principes van deugdelijk bestuur.
» HOOFDSTUK II. - Statuten van het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" Art. 6. De statuten
van het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" gevoegd in bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van
30 november 2006 tot oprichting van het sectoraal fonds voor de 2e pensioenpijler voor de arbeiders van
de schoonmaaksector worden vervangen door bijlage I bij onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst.
HOOFDSTUK III. - Het pensioenreglement Art. 7. De pensioenreglement wordt bepaald
in bijlage II. HOOFDSTUK IV. - Het solidariteitsreglement Art. 8. De solidariteitsreglement
wordt bepaald in bijlage III". Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 19
mei 2009. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J.
MILQUET
Bijlage I aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008,
gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst
van 30 november 2006 betreffende de oprichting van het sectoraal pensioenfonds voor de 2e pensioenpijler
voor de arbeiders van de schoonmaaksector. Statuten HOOFSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1. De huidige statuten zijn goedgekeurd krachtens de collectieve arbeidsovereenkomst
van 30 november 2006, gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008, en maken er
integraal deel van uit. De statuten zijn van toepassing : 1° op de werkgevers van
de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de schoonmaak ressorteren; 2° op de werklieden
en werksters tewerkgesteld door de sub 1° bedoelde werkgevers. HOOFDSTUK II. - Benaming, zetel,
doel, bestaansduur Art. 2. Er wordt met ingang van 1 januari 2007 een fonds voor bestaanszekerheid
opgericht, zoals bedoeld in de wet van 7 januari 1958, genaamd : "Fonds 2e pensioenpijler PC 121". Art.
3. De maatschappelijke zetel van het fonds is gevestigd te 1000 Brussel, Nerviërslaan 117. Hij kan bij
collectieve arbeidsovereenkomst van het Paritair Comité voor de schoonmaak, overgebracht worden naar
elke andere plaats in België. Art. 4. Het "Fonds 2e pensioenpijler PC121" is de inrichter
van het pensioenstelsel bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2006,
gewijzigd bij collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008, en is als enige bevoegd voor de
invoering, wijziging of opheffing van het pensioenstelsel. Art. 5. Het "Fonds 2e pensioenpijler
PC 121" zal buiten zijn taken als inrichter, ook volgende taken op zich nemen : a) de organisatie
van de doorstroming van de noodzakelijke gegevens; b) de organisatie van de financiële stroom,
inclusief het innen van de bijdragen en het doorstorten ervan aan de pensioeninstelling en de solidariteitsinstelling; c)
het toezicht op de algemene werking en op de resultaten van de pensioeninstelling die de pensioentoezegging
uitvoert; d) het toezicht op het solidariteitsluik, uitgevoerd door het Sociaal Fonds voor
de Schoonmaak; e) de informatie aan de aangeslotenen en hun werkgevers; f) de vaststelling
van de modaliteiten en procedures die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze taken, met inbegrip
van het nemen van alle nodige maatregelen om in uitzonderlijke omstandigheden die niet voorzien zijn
in het pensioenreglement of het solidariteitsreglement, de pensioentoezegging en de solidariteitstoezegging
zo correct mogelijk uit te voeren. Art. 6. Het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" is opgericht
voor onbepaalde duur. HOOFDSTUK III. - Beheer Art. 7. Het "Fonds 2e pensioenpijler
PC 121" wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Deze
raad van bestuur bestaat uit vier leden, te weten twee werkgeversafgevaardigden en twee werknemersafgevaardigden. De
leden van de raad van bestuur worden aangewezen door het Paritair Comité voor de schoonmaak, onder de
effectieve en plaatsvervangende leden van dit comité. Hun mandaat eindigt wanneer zij ophouden
lid te zijn van het paritair comité waarvan zij deel uitmaakten. In dit geval worden zij vervangen door
een lid behorend tot hetzelfde paritair comité en tot dezelfde groep als het lid wiens mandaat een einde
nam. Art. 8. § 1. De raad van bestuur van het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" kiest
een voorzitter en twee vice-voorzitters onder zijn leden. § 2. De raad van bestuur stelt
onder zijn leden een afgevaardigd bestuurder aan. De afgevaardigd bestuurder is belast met het
geheel van de taken van het dagelijks bestuur van het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121". In deze
zin en in het kader van onderhavige statuten, mag hij dus rechtstreeks alle initiatieven nemen die hij
nodig acht om het geheel van het beheer van dit laatste tot een goed einde te brengen. De afgevaardigd
bestuurder is aan de raad van bestuur verantwoording verschuldigd voor het goed beheer van het "Fonds
2e pensioenpijler PC 121", in het kader van de middelen te zijner beschikking en de richtlijnen die hem
werden gegeven door de raad van bestuur van het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" en door onderhavige
statuten. Art. 9. De raad van bestuur vergadert op bijeenroeping van de voorzitter of van de
afgevaardigd bestuurder. De oproepingen vermelden de agenda. De notulen van de vergaderingen
worden opgemaakt door de secretaris, aangewezen door de raad van bestuur. Uittreksels uit deze
notulen worden ondertekend door de voorzitter of door de afgevaardigd bestuurder. De beslissingen
worden genomen met eenparigheid van stemmen der aanwezige leden. De stemming is geldig indien eraan deelgenomen
wordt door ten-minste één lid van elke in de raad van bestuur vertegenwoordigde organisatie en op voorwaarde
dat het ter stemming gebrachte punt duidelijk vermeld werd op de agenda van de bijeenroeping der vergadering. Art.
10. De raad van bestuur heeft tot opdracht het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" te beheren en alle maatregelen
te treffen welke nodig blijken voor zijn goede werking. Hij bezit de meest uitgebreide machten voor het
beheer en het besturen van het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121". De raad van bestuur kan in rechte optreden
in naam van het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of
van de afgevaardigd bestuurder. De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheid aan één of meer zijner
leden of zelfs aan derden overdragen. Voor al de handelingen, andere dan die waarvoor de raad
bijzondere opdrachten heeft gegeven, volstaat, opdat het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" geldig vertegenwoordigd
weze tegenover derden, de gezamenlijke handtekening van twee bestuurders, één van iedere groep zonder
dat deze bestuurders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken. De bestuurders
zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en gaan ten opzichte der verbintenissen
van het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" geen enkele persoonlijke verplichting aan tengevolge van hun
beheer. HOOFDSTUK IV. - Financiering Art. 11. Het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121"
beschikt over de bijdragen verschuldigd door de werkgevers die onder het Paritair Comité voor de schoonmaak
ressorteren. Art. 12. De bijdragen voor de financiering van het sociaal sectoraal aanvullend
pensioenstelsel worden uitsluitend vastgesteld bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten,
gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak. Art. 13. De inning en de invordering van
de bijdragen worden verzekerd door de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid, bij toepassing van
artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid. HOOFDSTUK
V. - Begroting, rekeningen Art. 14. Het boekjaar neemt een aanvang op 1 januari en sluit
op 31 december. Voor de eerste maal zal het boekjaar op 1 januari 2008 aanvangen en op 31 december 2008
afgesloten worden. Art. 15. Elk jaar wordt, uiterlijk tijdens de maand december, een begroting
voor het volgend jaar ter goedkeuring voorgelegd aan het voornoemd paritair comité. Ingevolge artikel
5 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, bepaalt de raad van bestuur
elk jaar het deel van de ontvangsten dat mag worden aangewend om de bestuurskosten van het fonds te dekken.
Art. 16. Op 31 december worden de rekeningen van het verlopen jaar afgesloten. De afsluiting
en de balans moeten op boekhoudkundig gebied voldoende gespecificeerd worden. De raad van bestuur,
alsmede de bij toepassing van artikel 12 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de Fondsen voor bestaanszekerheid
door het Paritair Comité voor de schoonmaak aangewezen revisor brengen jaarlijks een schriftelijk verslag
uit over het vervullen van hun opdracht tijdens het verlopen jaar. De balans, samen met voormelde
schriftelijke jaarlijkse verslagen, dienen uiterlijk tijdens de maand september ter goedkeuring aan het
Paritair Comité voor de schoonmaak voorgelegd te worden. HOOFDSTUK VI. - Ontbinding, vereffening
Art. 17. Het "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" kan enkel ontbonden worden na opheffing van
de pensioenregeling conform art 10, § 1, 3° van de WAP en krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst
van het Paritair Comité voor de schoonmaak. Deze collectieve arbeidsovereenkomst gaat slechts in op de
eerste dag van het kwartaal dat volgt op een periode van zes maanden na de overeenkomst. Het
Paritair Comité voor de schoonmaak wijst de vereffenaars aan, bepaalt hun machten en bezoldigingen en
wijst de bestemming van het vermogen aan. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit
van 19 mei 2009. De Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr.
J. MILQUET
Bijlage II aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september
2008, gesloten in het Paritair Comité voor de schoonmaak, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst
van 30 november 2006 betreffende de oprichting van het sectoraal pensioenfonds voor de 2e pensioenpijler
voor de arbeiders van de schoonmaaksector. Pensioenreglement Het pensioenreglement
bevat de modaliteiten van de pensioentoezegging en maakt integraal deel uit van de collectieve arbeidsovereenkomst
van 26 september 2008. Het is onderworpen aan alle bepalingen van de wet van 28 april 2003 betreffende
de aanvullende pensioenen en het belastingsstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen
inzake sociale zekerheid en diens uitvoeringsbesluiten (hierna WAP genoemd) die rechtstreeks of onrechtstreeks
betrekking hebben op het pensioenreglement, los van het feit of er al dan niet expliciet in het pensioenreglement
naar deze bepalingen wordt verwezen. Het pensioenreglement zal door de inrichter op eenvoudig
verzoek ter beschikking worden gesteld van de aangeslotenen. Definities en begripsbepalingen
Artikel 1. Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1° Pensioentoezegging De
toezegging van een aanvullend pensioen, gedaan door de inrichter aan de aangeslotenen en/of hun rechthebbenden
in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008. 2° Inrichter Het
Fonds voor Bestaanszekerheid "Fonds 2e pensioenpijler PC 121" 3° Aangeslotene De arbeider
(m/v) die behoort tot de categorie van personeel waarvoor de inrichter onderhavig pensioenstelsel heeft
ingevoerd en die aan de aansluitingsvoorwaarden van het pensioenreglement voldoet en de gewezen werknemer
die nog steeds actuele of uitgestelde rechten geniet overeenkomstig dit pensioenreglement. 4°
Uittreding De beëindiging van de arbeidsovereenkomst (of arbeidsovereenkomsten, indien de aangeslotene
bij meer dan een werkgever tewerkgesteld is die elk ressorteren onder het Paritair Comité voor de schoonmaak
PC 121) anders dan door overlijden of pensionering, voor zover de werknemer binnen de vier kwartalen
na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst(en) geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een
werkgever die eveneens ressorteert onder hetzelfde paritair comité. 5° Pensioeninstelling De
door de inrichter aangeduide verzekeringsmaatschappij die voldoet aan de voorwaarden gesteld door artikel
10, § 1, 4° van de WAP en aan dewelke de uitvoering van de pensioentoezegging is toevertrouwd. 6°
Verworven prestaties De prestaties waarop de aangeslotene aanspraak kan maken in overeenstemming
met dit pensioenreglement, indien hij bij zijn uittreding zijn verworven reserves bij de pensioeninstelling
laat. 7° Verworven reserves De reserves waarop de aangeslotene op een bepaald ogenblik
recht heeft in overeenstemming met dit pensioenreglement. 8° Pensioenleeftijd Met de
pensioenleeftijd wordt de leeftijd bedoeld vanaf dewelke de aangeslotene van een krachtens een wettelijke
sociale zekerheidsregeling vastgesteld rustpensioen geniet. De normale pensioenleeftijd is 65 jaar. 9°
Einddatum De einddatum wordt vastgesteld op de eerste dag van de maand volgend op de pensioenleeftijd
van de aangeslotene, op voorwaarde dat de begunstigde op dat ogenblik minstens de leeftijd van 60 jaar
heeft bereikt. De normale einddatum valt op de eerste dag van de maand volgend op de normale pensioenleeftijd
van de aangeslotene, namelijk 65 jaar. Op zijn vraag kan de aangeslotene die geniet van het statuut van
voltijds bruggepensioneerde de uitbetaling van zijn prestaties verkrijgen vanaf de eerste dag van de
maand volgend op de dag waarop hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt. 10° Wettelijk samenwonende De
persoon die samen met zijn of haar samenwonende partner een verklaring heeft afgelegd in overeenstemming
met artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek. 11° Werkgevers De werkgevers die onder
het Paritair Comité voor de schoonmaak PC 121 ressorteren. 12° Financieringsfonds Het
fonds, beheerd door de pensioeninstelling en waarvan de werking wordt bepaald in artikel 19. Gezien
deze pensioentoezegging een integrerend onderdeel uitmaakt van een sociaal sectoraal pensioenstelsel,
dienen in het pensioenreglement gehanteerde termen die niet zouden opgenomen zijn in de hiervoor vermelde
begrippenlijst te worden opgevat in hun betekenis die de WAP hen toekent. Type van de pensioentoezegging
Art. 2. De pensioentoezegging bestaat in het storten van vooraf vastgestelde bijdragen. Deze
bijdragen zijn exclusief ten laste van de werkgevers. Aansluitingsvoorwaarden Art.
3. Alle arbeiders zowel deeltijds als voltijds tewerkgesteld via een arbeidsovereenkomst (ongeacht de
aard van hun arbeidsovereenkomst) door een werkgever die onder het Paritair Comité voor de schoonmaak
PC 121 ressorteert, worden verplicht aangesloten bij dit pensioenplan. De toetreding gebeurt onmiddellijk
ongeacht de leeftijd en zonder geneeskundig onderzoek. Worden evenwel niet aangesloten bij dit
pensioenplan : - de personen tewerkgesteld via een overeenkomst van studentenarbeid; -
de personen tewerkgesteld via een overeenkomst voor uitzendarbeid, zoals geregeld door hoofdstuk II van
de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen
van de werknemers ten behoeve van gebruikers; - de personen tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst
gesloten in het kader van een speciaal door met steun van de overheid gevoerd opleidings-, arbeidsinspannings-,
en omscholingsprogramma. Bijdragen Art. 4. Voor alle arbeiders bedoeld in artikel
3 wordt ten laste van de betrokken werkgever elke trimester een individuele bijdrage gestort voor de
financiering van een aanvullend pensioen. Deze bijdrage werd bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst
van 11 oktober 2007 tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 april 1968 tot oprichting
van een fonds voor bestaanszekerheid en tot vaststelling van de statuten, aanvulling van de artikels
13 en 13bis en invoeging van een artikel 13ter, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit
van 24 juli 2008, en wordt vanaf 1 januari 2008 vastgesteld op 1,32 pct. (werkingskosten inbegrepen)
van het brutoloon, berekend aan 108 pct. en waarop RSZ-inhoudingen worden gedaan. Pensioeninstelling
en verandering van pensioeninstelling Art. 5. De inrichter duidt voor de uitvoering van de
pensioentoezegging een pensioeninstelling aan onder de erkende verzekeraars die voldoen aan de voorwaarden
opgelegd door artikel 10, § 1, 4° van de WAP. Een verandering van pensioeninstelling en de eventueel
hiermee verbonden overdracht van verworven reserves, winstdelingen en financieringsfonds is onderworpen
aan de voorwaarden bepaald door artikel 34 tot en met 37 van de WAP. In voorkomend geval licht de inrichter
de aangeslotenen, alsook de CBFA in over de wijziging van pensioeninstelling. Conform artikel
38 van de WAP kan 10 pct. van de werkgevers of werknemers vragen dat de Raad voor Aanvullende Pensioenen
het stelsel onderzoekt. In geval het rendement ondermaats is, kan de raad voor aanvullende pensioenen
aanbevelen om van pensioeninstelling te veranderen of het beheer geheel of gedeeltelijk uit te besteden
aan andere beheerders. Verplichtingen van de inrichter Art. 6. De inrichter gaat
tegenover alle aangeslotenen de verbintenis aan alles te doen wat voor de goede uitvoering van de collectieve
arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 1, 1° vereist is. Hij zal alle geïnde pensioenbijdragen zo spoedig
mogelijk aan de pensioeninstelling doen toekomen. Bovendien zal hij alle voor de pensioeninstelling nodige
of gewenste inlichtingen zo spoedig mogelijk bezorgen. Verplichtingen van de aangeslotenen en
zijn rechthebbende(n) Art. 7. De aangeslotene onderwerpt zich aan de bepalingen van de collectieve
arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 1, 1°. Hij machtigt de inrichter de nodige verzekeringen op zijn
leven af te sluiten. De aangeslotene machtigt de inrichter, zowel bij het aangaan van de verzekeringscontracten
als tijdens de duur daarvan, aan de pensioeninstelling alle inlichtingen te verschaffen die voor het
opmaken en voor de uitvoering van het contract vereist zijn. Om de uitkering te bekomen van
de pensioentoezegging in geval van pensionering of overlijden maakt de aangeslotene of in voorkomend
geval zijn rechthebbenden aan de inrichter een aanvraagformulier over met alle nodige inlichtingen, samen
met de nodige bewijsstukken die nodig zijn om de contractuele verplichtingen tegenover de aangeslotene
of zijn rechthebbenden zonder uitstel na te komen. De inrichter stelt dit formulier op eenvoudige aanvraag
ter beschikking van de aangeslotene of zijn rechthebbenden. Mocht(en) de aangeslotene of zijn
rechthebbende(n) een van de opgelegde verplichtingen niet nakomen, en mocht daardoor voor hem (hen) enig
verlies van recht ontstaan, dan zal de inrichter in dezelfde mate als de pensioeninstelling ontslagen
zijn van zijn verplichtingen tegenover de aangeslotene of zijn rechthebbende(n) in verband met de bij
dit pensioenreglement geregelde prestaties. De aangeslotene, en namens de aangeslotene, zijn
begunstigden en rechthebbenden, verlenen de toestemming aan de pensioeninstelling om behoudens andersluidende
wettelijke bepalingen de gekapitaliseerde waarde van niet-opgevraagde vervallen en wettelijk verjaarde
overlijdenskapitalen en pensioenkapitalen zoals bedoeld in artikel 8 in het financieringsfonds te storten,
en zien af van enig verder verhaal tegen de inrichter en de pensioeninstelling. Verzekerde bedragen
Art. 8. Het huidig pensioenstelsel heeft, ter aanvulling van een krachtens een wettelijke
sociale zekerheidsregeling vastgesteld rustpensioen, tot doel : - een kapitaal of rente uit
te keren aan de aangeslotene indien hij in leven is op de einddatum; - bij overlijden van de
aangeslotene vóór de einddatum, een kapitaal of rente uit te keren aan de in dit reglement bepaalde begunstigden. De
aangeslotene moet gedurende minstens 156 RSZ dagen voldaan hebben aan de aansluitingsvoorwaarden zoals
bepaald in artikel 3 binnen een periode van tien jaar te rekenen vanaf de datum waarop de betrokkene
voor het eerst aan deze aansluitingsvoorwaarden heeft voldaan alvorens hij aanspraak kan maken op verworven
reserves en prestaties zoals bedoeld door artikel 17 van de WAP. Voor een aangeslotene die tijdens
zijn vorige beroepsloopbaan in de sector aan de vorige voorwaarde niet heeft voldaan, en later terug
bij een werkgever tewerkgesteld wordt die onder het PC 121 ressorteert, is dezelfde voorwaarde van kracht
met dien verstande dat de datum waarop de betrokkene voor het eerst aan deze aansluitingsvoorwaarden
heeft voldaan dient verstaan als de datum waarop de arbeider opnieuw tewerkgesteld werd in de sector
en terug aan de aansluitingsvoorwaarden voldeed. De prestaties, zowel bij leven op de einddatum
als bij overlijden voor die datum, worden opgebouwd door middel van een levensverzekering, afgesloten
door de inrichter op het leven van de aangeslotene, van het type "uitgesteld kapitaal met tegenverzekering
van de reserve", welke een kapitaal waarborgt dat hetzij op de einddatum hetzij bij vooroverlijden van
de aangeslotene onmiddellijk betaalbaar is of kan worden omgezet in een lijfrente volgens de modaliteiten
bepaald in artikel 10. Het voorziene kapitaal bij einddatum is gelijk aan de som van de betaalde
bijdragen verhoogd met gewaarborgde intrestopbrengsten en verminderd met de tariefopslagen voor beheer.
Het voorziene kapitaal bij overlijden is gelijk aan hetzelfde bedrag, zoals bestaande op het ogenblik
van vroegtijdig overlijden. Beide bedragen worden desgevallend verhoogd met de winstdeling toegekend
door de pensioeninstelling. De winstdeling wordt jaarlijks toegekend in de vorm van een reserveverhoging
en is definitief verworven door de aangeslotenen. Eventuele tekorten ten opzichte van de minimumbedragen
gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 2 van de WAP, zijn ten laste van de inrichter die
hiervoor het financieringsfonds kan aanwenden. Uitbetaling van de prestaties Art.
9. Naargelang van het geval bestaat de prestatie uit de uitkering van een kapitaal of een rente, in
overeenstemming met de bepalingen van artikel 10. De uitbetalingmodaliteiten van de kapitalen of renten
zijn als volgt : 1° Indien de aangeslotene in leven is (of was) op de einddatum, dient hij
of zijn rechthebbende(n) onverwijld het formulier bedoeld in artikel 7 bij de inrichter op te vragen
en na invulling en toevoeging van de gevraagde bewijsstukken aan de inrichter terug te bezorgen. 2°
Indien de aangeslotene overlijdt vóór de einddatum, wordt de prestatie die voorzien wordt ingeval van
overlijden voor de einddatum vereffend als volgt : 1) ten bate van zijn echtgeno(o)t(e) of
wettelijk samenwonende partner op voorwaarde dat de betrokkenen : - niet uit de echt gescheiden
zijn; - niet van tafel en bed gescheiden zijn; - niet feitelijk gescheiden zijn; -
niet verwikkeld zijn in een echtscheidingsprocedure op grond van bepaalde feiten; - zich niet
bevinden in de proeftijd die een echtscheiding door onderlinge toestemming voorafgaat; 2) bij
ontstentenis, ten bate van (een) andere natuurlijke perso(o)n(en) die door de aangeslotene door middel
van een aangetekend schrijven kenbaar werd(en) gemaakt aan de pensioeninstelling. Het aangetekend schrijven
dient zowel voor de pensioeninstelling als voor de aangeslotene als bewijs van de aanduiding. De aangeslotene
kan op elk moment deze aanduiding herroepen door middel van een nieuw aangetekend schrijven. Indien de
aangeslotene na deze aanduiding zou huwen of hij samen met zijn partner een wettelijk samenlevingscontract
zou onderschrijven, en er dus een persoon is zoals beschreven in punt 1) hiervoor, wordt deze aanduiding
geacht definitief herroepen te zijn; 3) bij ontstentenis, ten bate van zijn kinderen of van
hun rechtverkrijgenden, bij plaatsvervulling; voor gelijke delen; 4) bij ontstentenis, ten bate
van zijn ascendenten, voor gelijke delen; 5) bij ontstentenis, ten bate van zijn broers en zusters,
voor gelijke delen; 6) bij ontstentenis, aan de andere wettelijke erfgenamen met uitzondering
van de Staat; 7) bij ontstentenis, aan het Solidariteitsfonds PC 121. Om de prestatie
voorzien in geval van overlijden te kunnen ontvangen dient/dienen de begunstigde(n) onverwijld het formulier
bedoeld in artikel 7 bij de inrichter op te vragen en na invulling en toevoeging van de gevraagde bewijsstukken
aan de inrichter terug te bezorgen. 3° Uitkeringen gebeuren rekening houdend met de wettelijke
afhoudingen voor sociale lasten, belastingen en taksen. 4° De prestaties worden ten vroegste
effectief uitgekeerd door de pensioeninstelling vanaf 1 januari 2010 (zonder rendementsverlies voor de
begunstigde(n)). 5° Indien de aangeslotenen of hun begunstigden of rechthebbenden zich niet
spontaan en binnen een redelijke termijn aanmelden zal de pensioeninstelling zich van al haar wettelijke
verplichtingen tot opzoeking van de aangeslotenen en hun begunstigden of rechthebbenden kwijten. De pensioeninstelling
noch de inrichter kunnen aansprakelijk gesteld worden indien deze opzoekingen zonder gevolg blijven. Omzetting
van kapitalen in renten Art. 10. De aangeslotene of, in voorkomend geval, zijn begunstigde(n)
of rechthebbende(n) heeft (hebben) het recht om de omvorming te vragen van het uit te keren kapitaal
in een rente onder de voorwaarden bepaald in artikel 28 van de WAP. De pensioeninstelling brengt
de aangeslotene of, in voorkomend geval, diens begunstigde(n) of rechthebbende(n) van dit recht op de
hoogte twee maanden vóór de einddatum volgend uit de normale pensioenleeftijd of binnen de twee weken
nadat hij van de vervroegde pensionering of van het overlijden op de hoogte is gebracht. Indien
binnen de maand te rekenen vanaf de hiervoor vermelde kennisgeving, geen aanvraag in deze zin door de
aangeslotene, de begunstigde(n) of zijn rechthebbende(n) aan de pensioeninstelling wordt betekend, wordt
verondersteld dat hij, zijn begunstigden of zijn rechthebbenden geopteerd heeft (hebben) voor de eenmalige
kapitaalsuitkering. Schatting ontbrekende loongegevens Art. 11. Om de berekening
en de uitkering van de verschuldigde prestaties te bespoedigen zal de pensioeninstelling de loongegevens
die op het ogenblik van de opname van het pensioenkapitaal of van het overlijden van de aangeslotenen
ontbreken ramen op basis van de volgende regel : - loonbedrag betreffende de ontbrekende periode
= (n/365) x het meest recente volledige jaarloon meegedeeld door de inrichter waarbij n
= het aantal dagen tussen het einde van de laatste periode waarvoor loonsgegevens werden meegedeeld en
de datum van het overlijden, het (vervroegd) pensioen of het voltijds brugpensioen. (gebroken getal,
2 decimalen) De premie die op de individuele rekening moet worden gestort, wordt berekend conform
artikel 4. Verworven reserves en prestaties Art. 12. De verworven reserves en prestaties
worden berekend door de pensioeninstelling uitgaande van de bijdragen die voor rekening van de aangeslotene
gestort zijn sinds zijn aansluiting. De aangeslotene moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel
8 alvorens hij aanspraak kan maken op verworven reserves en prestaties. Uittreding Art.
13. Wanneer een aangeslotene de inrichter inlicht over de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst(en)
zoals bedoeld in artikel 1, 4°, of indien de inrichter vaststelt dat een aangeslotene gedurende meer
dan vier opeenvolgende kwartalen niet meer voorkomt op de DMFA aangifte, stelt de inrichter de pensioeninstelling
hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. Indien de uitgetreden aangeslotene aanspraak kan maken
op verworven reserves en prestaties, deelt de pensioeninstelling hem uiterlijk 30 dagen na deze kennisgeving
schriftelijk, met kopie aan de inrichter, het bedrag van de verworven reserves mede, desgevallend aangevuld
tot de minimumbedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 2 van de WAP, en rekening houdend
met de op dat moment bekende gegevens aangaande brutoloon en aansluitingsperiode van de uittreder, het
bedrag van de verworven prestaties met behoud van de overlijdensdekking alsook de hierna opgesomde keuzemogelijkheden
waarover de aangeslotene beschikt conform artikel 32 van de WAP. De aangeslotene dient binnen
de 30 dagen de pensioeninstelling te informeren voor welke van de volgende mogelijkheden hij opteert
: 1° de verworven reserves desgevallend aangevuld tot de bedragen gewaarborgd in toepassing
van artikel 24 van de WAP overdragen naar de pensioeninstelling van : a) ofwel de nieuwe werkgever
met wie hij een arbeidsovereenkomst gesloten heeft, zo hij aangesloten wordt bij de pensioentoezegging
van die werkgever; b) ofwel de nieuwe inrichter van een sectoraal pensioenstelsel waaronder
de werkgever ressorteert met wie hij een arbeidsovereenkomst gesloten heeft, zo hij aangesloten wordt
bij de pensioentoezegging van die inrichter; 2° de verworven reserves, desgevallend aangevuld
tot de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 2 van de WAP, overdragen naar een
pensioeninstelling die de totale winst onder de aangeslotenen in verhouding tot hun reserves verdeelt
en de kosten beperkt volgens de regels vastgesteld door de Koning; 3° de verworven reserves,
desgevallend aangevuld tot de bedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24 van de WAP, bij de pensioeninstelling
laten zonder wijziging van de pensioentoezegging, met dit verschil dat er verder geen bijdragen meer
worden gestort voor de aangeslotene. Wanneer de aangeslotene de voormelde termijn van 30 dagen
laat verstrijken, wordt hij verondersteld te hebben gekozen voor de mogelijkheid bedoeld in 3°. Na het
verstrijken van deze termijn kan de aangeslotene evenwel te allen tijde vragen om zijn reserves over
te dragen naar een pensioeninstelling bedoeld in 1° of 2° hiervoor. De pensioeninstelling zal
er voor zorgen dat de gemaakte keuze binnen de 30 daaropvolgende dagen gerealiseerd wordt. Indien nodig
worden na ontvangst van de definitieve gegevens met betrekking tot het brutoloon en aansluitingsperiode
van de aangeslotene de eventuele voorlopige bedragen aan verworven reserves en verworven prestaties aangepast.
De over te dragen verworven reserve in geval gekozen wordt voor 1° of 2° zal geactualiseerd worden tot
op de datum van de effectieve overdracht. Toezichtscomité en transparantieverslag Art.
14. Indien de pensioeninstelling niet op paritaire wijze wordt beheerd, wordt een toezichtscomité opgericht
dat voor de helft is samengesteld uit leden die de werknemers vertegenwoordigen aan wie de onderhavige
pensioentoezegging wordt gedaan, aangeduid overeenkomstig artikel 41, § 2 van de WAP. Dit
toezichtscomité ziet toe op de goede uitvoering van de pensioentoezegging door de pensioeninstelling
en wordt jaarlijks in het bezit gesteld van het transparantieverslag bedoeld in artikel 15 alvorens de
pensioeninstelling dit ter beschikking stelt van de inrichter. In geval de bijdragen gestort
worden in een afgezonderd fonds van de pensioeninstelling, beslist het toezichtscomité jaarlijks welk
percentage van de winst gerealiseerd in het afgezonderd fonds aan de aangeslotenen zal toegekend worden
als winstdeelname. Art. 15. Onder de naam "transparantieverslag" zal de pensioeninstelling
jaarlijks een verslag opstellen over het door haar gevoerde beheer van de pensioentoezegging en dit -
na raadpleging van het eventuele toezichtscomité - ter beschikking stellen van de inrichter die het op
eenvoudig verzoek meedeelt aan de aangeslotenen. Het verslag betreft de volgende elementen :
1° de financieringswijze van de pensioentoezegging en de structurele wijzigingen in die financiering; 2°
de beleggingsstrategie op lange en korte termijn en de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met
sociale, ethische en leefmilieuaspecten; 3° het rendement van de beleggingen; 4° de
kostenstructuur; 5° in voorkomend geval, de winstdeling. Reserves afkomstig uit een
vroegere tewerkstelling Art. 16. Indien een aangeslotene bij zijn toetreding zijn verworven
reserves met betrekking tot een vroegere tewerkstelling, voor zover deze reserves onder het toepassingsgebied
van de WAP vallen, wenst over te dragen naar het huidige sociaal sectoraal pensioenstelsel zal hij de
inrichter hierover inlichten en op diens aanwijzingen deze reserves laten storten aan de pensioeninstelling
die ze zal beheren conform de bepalingen van de WAP. Jaarlijkse informatie aan de aangeslotenen
Art. 17. De inrichter zal tenminste één maal per jaar aan de aangeslotenen, met uitzondering
van de rentegenieters, een pensioenfiche bezorgen op basis van de gegevens verstrekt door de pensioeninstelling,
waarop de elementen vermeld worden voorzien door artikel 26, § 1 van de WAP, en onder meer : -
het bedrag van de verworven reserves, desgevallend met vermelding van het bedrag van de waarborgen vermeld
in artikel 24 van de WAP; - het bedrag van de verworven prestaties en de datum waarop deze opeisbaar
zijn. Op eenvoudig verzoek van de aangeslotene deelt de inrichter op basis van de gegevens verstrekt
door de pensioeninstelling een historisch overzicht mee van de voormelde gegevens met betrekking tot
de periode van aansluiting bij de pensioeninstelling. Voor alle aangeslotenen vanaf de leeftijd
van 45 jaar deelt de inrichter, conform artikel 26, § 3 van de WAP, ten minste om de vijf jaar
het bedrag mee van het bij pensionering te verwachten kapitaal op de normale einddatum of, indien het
kapitaal kan worden omgezet in rente volgens de bepalingen van artikel 10, de te verwachten rente op
de normale einddatum. Bescherming van de persoonlijke levenssfee Art. 18. De inrichter
en de pensioeninstelling verbinden zich ertoe de wetgeving tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer
te eerbiedigen. Zij zullen de persoonsgegevens waarvan zij in kennis gesteld worden in het kader van
de huidige overeenkomst slechts mogen verwerken in overeenstemming met het voorwerp van deze overeenkomst.
De inrichter en de pensioeninstelling verbinden zich ertoe om de gegevens bij te werken, te verbeteren,
alsook de onjuiste of overbodige gegevens te verwijderen. Zij zullen de gepaste technische en
organisatorische maatregelen treffen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens tegen
toevallige of ongeoorloofde vernietiging, het toevallig verlies, de wijziging van of de toegang tot,
en iedere andere niet toegelaten verwerking van persoonsgegevens. Werking van het financieringsfonds
Art. 19. De inrichter stort de bijdragen bepaald in artikel 4 in afwachting van de regularisatie
van de contracten van de aangeslotenen op basis van de definitieve loonsgegevens in het financieringsfonds
waaruit de pensioeninstelling de nodige bedragen put om de contracten van de aangeslotenen te spijzen.
Het financieringsfonds kan ook andere inkomsten innen, onder meer beleggingsopbrengsten, niet-opgevraagde
en verjaarde kapitalen zoals bedoeld in artikel 7 en niet-verworven reserves, zoals bedoeld in artikel
8 en artikel 13. Het financieringsfonds kan eveneens gecrediteerd of gedebiteerd worden met het eventuele
verschil tussen de door de inrichter geïnde bijdragen en de bijdragen die effectief op de rekeningen
van de aangeslotenen worden gestort, onder meer als gevolg van de toepassing van artikel 11. Op
beslissing van de inrichter kan het financieringsfonds worden gedebiteerd met de sommen die nodig zijn
om eventuele tekorten ten opzichte van de minimumbedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24, §
2 van de WAP, te financieren. Een eventueel negatief saldo van het financieringsfonds dient
zonder verwijl worden aangezuiverd door de inrichter. In geen geval kan het financieringsfonds terug
aan de inrichter worden gestort. Aanvang Art. 20. Dit pensioenreglement vangt aan
op 1 januari 2008 en wordt aangegaan voor onbepaalde duur. Wijziging en opheffing van het pensioenreglement
Art. 21. Een wijziging of opheffing van het pensioenreglement kan in geen geval leiden tot
een vermindering van de verworven reserves, desgevallend aangevuld met de waarborgen van artikel 24 van
de WAP, van de aangeslotenen die voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 8. Indien bij de opheffing
van het pensioenstelsel de bij de pensioeninstelling aanwezige reserves met inbegrip van het saldo van
het financieringsfonds de som van alle verworven reserves, desgevallend aangevuld tot de minimumbedragen
gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 2 van de WAP, overtreffen, verwerven de aangeslotenen,
die bij de opheffing van het pensioenreglement voldeden aan de voorwaarden bepaald in artikel 8, een
aandeel in het overschot aan aanwezige reserves dat in verhouding staat tot de door hen verworven reserves,
desgevallend aangevuld tot de minimumbedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 2 van
de WAP. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 mei 2009. De
Vice-Eerste Minister en Minister van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET
Bijlage
III aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008, gesloten in het Paritair Comité voor
de schoonmaak, tot wijziging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 2006 betreffende
de oprichting van het sectoraal pensioenfonds voor de 2e pensioenpijler voor de arbeiders van de schoonmaaksector. Solidariteitsreglement
Het solidariteitsreglement bevat de modaliteiten van de solidariteitstoezegging en maakt integraal
deel uit van de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008. Het is onderworpen aan alle bepalingen
van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingsstelsel van die pensioenen
en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en diens uitvoeringsbesluiten (hierna WAP
genoemd) die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op het solidariteitsreglement, los van
het feit of er al dan niet expliciet naar deze bepalingen wordt verwezen in het solidariteitsreglement.
Het solidariteitsreglement dient in samenhang met het pensioenreglement gelezen te worden. Het
solidariteitsreglement zal door de inrichter op eenvoudig verzoek ter beschikking worden gesteld van
de aangeslotenen. Definities en begripsomschrijvingen Artikel 1. Voor de toepassing
van, dit reglement wordt verstaan onder : 1° Solidariteitstoezegging De toezegging
van de in dit solidariteitsreglement bepaalde prestaties door de inrichter aan de aangeslotenen en/of
hun rechthebbenden. De solidariteitstoezegging dient beschouwd te worden als een aanvulling op de pensioentoezegging. 2°
Inrichter Het Fonds voor Bestaanszekerheid "Fonds 2e pensioenpijler PC 121". 3° Aangeslotene De
arbeider (m/v) die behoort tot de categorie van personeel waarvoor de inrichter het sociaal sectoraal
pensioenplan en dus onderhavige solidariteitstoezegging heeft ingevoerd en die aan de aansluitingsvoorwaarden
van het solidariteitsreglement voldoet. 4° Solidariteitsbesluit Koninklijk besluit
van 14 november 2003 tot vaststelling van de solidariteitsprestaties verbonden met de sociale aanvullende
pensioenstelsels. 5° Financieringsbesluit Koninklijk besluit van 14 november 2003 tot
vaststelling van de regels inzake de financiering en het beheer van de solidariteitstoezegging. Gezien
deze solidariteitstoezegging een integrerend onderdeel uitmaakt van het sociaal sectoraal pensioenstelsel,
dienen in het solidariteitsreglement gehanteerde termen die niet zouden opgenomen zijn in de hiervoor
vermelde begrippenlijst te worden opgevat in hun betekenis in het licht van de WAP of van de in artikel
1 van het pensioenreglement opgenomen begrippenlijst. Aansluitingsvoorwaarden Art.
2. Alle arbeiders bedoeld in artikel 3 van het pensioenreglement worden verplicht aangesloten bij de
solidariteitstoezegging. Bijdragen en financiering van de solidariteitsprestaties Art.
3. Voor alle arbeiders bedoeld in artikel 2 zal ten laste van de werkgever elke trimester een bijdrage
worden gestort voor de financiering van de solidariteitstoezegging. De bijdrage wordt per collectieve
arbeidsovereenkomst vanaf 1 januari 2008 vastgesteld op 0,06 procent van het brutoloon, berekend aan
108 pct. en waarop RSZ-inhoudingen worden gedaan. Deze bijdragen worden door de inrichter aan de solidariteitsinstelling
overgemaakt voor het beheer en de financiering van de solidariteitsprestaties. De solidariteitsinstelling
onderschrijft ter zake een middelenverbintenis. De solidariteitstoezegging wordt gefinancierd rekening
houdende met de verplichtingen voorzien in het financieringsbesluit. In geval van tekorten, zoals bedoeld
in artikel 6 van het financieringsbesluit, legt het solidariteitsfonds binnen de drie maanden aan de
CBFA een plan voor om die toestand te verhelpen. Indien dit plan mislukt zal het Paritair Comité voor
de schoonmaak- en ontsmettingsondernemingen beslissen hetzij over een wijziging van de solidariteitsprestaties
en/of over een verhoging van de bijdragen, hetzij over de vereffening van het Fonds. De vereffeningsmodaliteiten
zijn deze voorzien in geval van opheffing. Solidariteitsinstelling Art. 4. De rechtspersoon
aan wie, in uitvoering de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 september 2008, de uitvoering van de
solidariteitstoezegging is toevertrouwd is het Fonds voor bestaanszekerheid "Sociaal Fonds voor de schoonmaak".
Een wijziging van de solidariteitsinstelling en de eventueel hiermee verbonden overdracht van reserves
zijn onderworpen aan de voorwaarden bepaald door artikel 34 tot 37 van de WAP. In voorkomend geval licht
de inrichter de aangeslotenen, alsook de CBFA in over de wijziging van solidariteitsinstelling. Solidariteitsfonds
Art. 5. In de schoot van de solidariteitsinstelling wordt een solidariteitsfonds ingericht,
genaamd het PC 121 Solidariteitsfonds. De bijdragen voor de solidariteitstoezegging worden in dit solidariteitsfonds
gestort. Het solidariteitsfonds wordt door de solidariteitsinstelling beheerd, afgezonderd van haar andere
activiteiten. Verplichtingen van de inrichter Art. 6. De inrichter gaat tegenover
alle aangeslotenen de verbintenis aan alles te doen wat voor de goede uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst
bedoeld in artikel 1, 1° van het pensioenreglement vereist is. Hij zal alle bijdragen bestemd voor de
financiering van de solidariteitstoezegging zo spoedig mogelijk aan de solidariteitsinstelling doen toekomen.
Bovendien zal hij alle voor de uitvoering van de solidariteitsprestaties nodige of gewenste inlichtingen
tijdig aan de solidariteitsinstelling bezorgen. Verplichtingen van de aangeslotenen en zijn
rechthebbende(n) Art. 7. De aangeslotene onderwerpt zich aan de bepalingen van de collectieve
arbeidsovereenkomst bedoeld in artikel 1, 1° van het pensioenreglement. De aangeslotene machtigt de inrichter
alle inlichtingen op te vragen die voor de uitvoering van de solidariteitstoezegging vereist zijn. De
aangeslotene of zijn rechthebbende(n) maakt(en) in voorkomend geval aan de solidariteitsinstelling alle
inlichtingen en bewijsstukken over die nodig zijn om haar verplichtingen tegenover de aangeslotene of
zijn rechthebbenden zonder uitstel na te komen. Mocht(en) de aangeslotene of zijn rechthebbenden
een van de opgelegde verplichtingen niet nakomen, en mocht daardoor voor hem (hen) enig verlies van recht
ontstaan, dan zal de inrichter in dezelfde mate als de solidariteitsinstelling ontslagen zijn van zijn
verplichtingen tegenover de aangeslotene of zijn rechthebbenden in verband met de bij dit solidariteitsreglement
geregelde prestaties. Solidariteitsprestaties Art. 8. § 1. In overeenstemming
met artikel 43, § 1 van de WAP, zoals uitgevoerd door het solidariteitsbesluit, heeft onderhavig
solidariteitsreglement tot doel de hierna volgende solidariteitsprestaties toe te kennen : 1°
een aanvullende uitkering in rente in geval van overlijden van een aangeslotene tijdens de beroepsloopbaan.
Deze rente is gelijk aan het bedrag dat bekomen wordt door de omzetting van een kapitaal van 1.250 EUR
volgens de modaliteiten bepaald in artikel 28 van de WAP. Indien de aldus bekomen rente echter lager
is dan 300 EUR, geïndexeerd conform de modaliteiten beschreven in artikel 28, § 2 van de WAP,
wordt in plaats van de rente het kapitaal van 1.250 EUR eenmalig uitbetaald. Het bedrag van 1.250 EUR
geldt vanaf 1 januari 2008 en kan in de toekomst worden gewijzigd; 2° de voortzetting van de
werkgeversbijdragen voor onderhavig pensioenstelsel tijdens de vergoede periodes van bevallings- of zwangerschapsrust; 3°
de voortzetting van de werkgeversbijdragen - op basis van het gemiddeld loon van de vier laatst bekende
kwartalen - voor onderhavig pensioenstelsel tijdens de periodes van ouderschapsverlof, vaderschapsverlof,
verlof om palliatieve zorgen te verstrekken of om een zieke ouder te verzorgen. § 2.
De aangeslotene moet voldoen aan de voorwaarden bepaald in artikel 8 van het pensioenreglement, alvorens
hij of, in geval van overlijden zijn begunstigde(n), aanspraak kan (kunnen) maken op solidariteitsprestaties. Art.
9. De modaliteiten voor de toekenning van de solidariteitsprestaties zijn als volgt : 1° voor
de prestatie vermeld onder artikel 8, § 1, 1° is (zijn) de begunstigde(n) diegene(n) die aangeduid
is (zijn) in artikel 10, 2° van het pensioenreglement. Om de solidariteitsuitkering voorzien in geval
van overlijden te ontvangen dienen geen andere formaliteiten vervuld dan deze voorzien in artikel 8 van
het pensioenreglement; Aanvragen die meer dan vijf jaar na de datum van het overlijden van de
betrokkene worden ingediend komen niet meer in aanmerking voor de bedoelde solidariteitsprestatie. Uitkeringen
zijn onderworpen aan de wettelijke afhoudingen voor sociale lasten, belastingen en taksen. 2°
de prestaties vermeld onder artikel 8, § 1, 2° worden op vraag van de inrichter door de solidariteitsinstelling
overgemaakt aan de pensioeninstelling zonder dat de aangeslotene hiertoe een aanvraag moet indienen; 3°
de prestaties vermeld onder artikel 8, § 1, 3°, worden toegekend op vraag van de betrokkene op
basis van een aangifteformulier dat op eenvoudig verzoek kan bekomen worden bij de inrichter. Aanvragen
die meer dan vijf jaar na de einddatum van de betrokken periode worden ingediend komen niet meer in aanmerking
voor de bedoelde solidariteitsprestatie. Wijzigingsrecht Art. 10. Dit solidariteitsreglement
kan worden gewijzigd en zelfs worden opgeheven door de inrichter. Het bedrag van het kapitaal bij overlijden
vermeld in artikel 8, § 1, 1° kan echter door de inrichter worden gewijzigd zonder te moeten overgaan
tot een wijziging van het solidariteitsreglement. De solidariteitstoezegging geeft geen aanleiding
tot de vestiging van verworven rechten noch in geval van uittreding, zoals bedoeld in artikel 13 van
het pensioenreglement, noch in geval van wijziging of opheffing van het solidariteitsreglement. De
bescherming van de persoonlijke levenssfeer Art. 11. De inrichter en de solidariteitsinstelling
verbinden zich ertoe de wetgeving tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer te eerbiedigen. Zij
zullen de persoonsgegevens waarvan zij in kennis gesteld worden in het kader van de huidige solidariteitsregeling
slechts mogen verwerken in overeenstemming met het voorwerp van deze regeling. De inrichter en de solidariteitsinstelling
verbinden zich ertoe om de gegevens bij te werken, te verbeteren, alsook de onjuiste of overbodige gegevens
te verwijderen. Zij zullen de gepaste technische en organisatorische maatregelen treffen die
nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging,
het toevallig verlies, de wijziging van of de toegang tot, en iedere andere niet toegelaten verwerking
van persoonsgegevens. Wijzigingen van solidariteitsinstelling en overdrachten Art.
12. Wijzigingen van solidariteitsinstelling en overdrachten zijn onderworpen aan de voorwaarden bepaald
in artikels 34 tot 38 van de WAP. Opheffing Art. 13. Ingeval van opheffing van het
sociaal sectoraal pensioenstelsel, zullen de overblijvende middelen van het solidariteitsfonds, na aftrek
van de provisies voor lopende solidariteitsprestaties en voor te voorziene kosten in verband met de opheffing
van het solidariteitsfonds, in geen geval worden teruggestort aan de inrichter. Zij zullen worden toegekend
onder vorm van een uitzonderlijke bijdrage aan de pensioenregeling ten bate van alle aangeslotenen die
bij de opheffing van het pensioenstelsel voldeden aan de voorwaarden bepaald in artikel 8 van het pensioenreglement. Deze
uitzonderlijke bijdrage wordt voor elke aangeslotene berekend in verhouding tot de verworven reserve
waarover hij beschikt in het kader van het pensioenstelsel, desgevallend aangevuld tot de minimumbedragen
gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 2 van de WAP. Indien er geen overschot is, maar er
voldoende middelen overblijven voor de lopende prestaties, zullen deze worden uitgevoerd ongeacht of
er voldoende activa overblijven om de te voorziene kosten te dekken. Indien er onvoldoende middelen overblijven
om de hangende prestaties volledig uit te keren worden zij pro rata verminderd en eventueel geannuleerd.
In beide laatste gevallen neemt de oprichter hetzij het saldo van de kosten hetzij het geheel van de
kosten in verband met de opheffing van het solidariteitsfonds te zijnen laste. Gezien om te
worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 mei 2009. De Vice-Eerste Minister en Minister
van Werk en Gelijke Kansen, Mevr. J. MILQUET